Van oorsprong
komt thee uit China. Duizenden jaren geleden
werd daar al thee gedronken. Volgens een
Chinese legende ontdekte Shennong 5000 jaar
v.Chr. thee in een bos. Bladeren van een
theestruik dwarrelden in een pan met heet
water, waarna het geheel een aangename geur
ging verspreiden. Volgens een boeddhistische
legende zijn de eerste theeblaadjes veel
later ontstaan uit de oogleden van de
mediterende Bodhidharma, een Indiase monnik
die omstreeks 500 na Chr. het Zenboeddhisme
in China introduceerde. Deze heilige zou
zijn oogleden hebben afgeknipt om niet in te
slapen. Chinese overleveringen schrijven de
ontdekking van thee dan weer toe aan de uit
een ei gekropen Loe-Ju, omstreeks 800 na
Chr. De Japanse theecemonie dateert uit 1286
toen volgens de overlevering de monnik
Sjomei alle benodigdheden voor het
theedrinken uit China aanvoerde. Via China
kwam ook Japan met thee in aanraking. De
eerste vermelding van thee in de
buitenlandse literatuur dateert uit 1559,
toen het werd ontdekt door de Portugezen in
Japan. Rond 1610 werd een eerste kleine
hoeveelheid thee naar Nederland gebracht, en
in eerste instantie slechts als curiosum
bekeken. Pas later in de 17e eeuw begon de
VOC grotere hoeveelheden thee naar Nederland
te verschepen. Die thee kwam uit Batavia,
waar de thee vanuit China werd heengebracht.
In de 18e eeuw werd theedrinken echt
gemeengoed in Nederland. Toen begon de VOC
de thee direct te importeren uit Guangdong
in China.
Op Java en Sumatra werden door de Nederlanders theeplantages aangelegd. De Engelsen deden hetzelfde in India en op Sri Lanka (toen Ceylon, vandaar de naam 'Ceylonthee'). Thee was tot de 18e eeuw een zeer dure drank en werd alleen gedronken door rijke mensen. Die bouwden daarvoor in hun tuinen soms speciale theehuizen