Griekse goden
van Olympus, de hoogste berg van Griekenland was de plek waar de
Olympische goden verbleven en waar de troon
van Zeus stond. De Goden daalden regelmatig
af en voegden zich tussen de mensen om hulp
te bieden, te straffen en zelfs om kinderen
te verwekken. De kinderen die verwekt werden
uit de verbinding tussen een god en een mens
worden halfgoden genoemd en zij hadden
bijzondere eigenschappen. Zij verrichten
heldendaden en genoten bewondering van
iedereen. Het beroemdste godenhuwelijk uit
de klassieke oudheid was tussen Zeus en Hera,
het paar dat over het Griekse Pantheon
heerste. De twaalf olympische goden waren
bijna oppermachtig in die zin dat de macht
van elk van hen ophield waar het
ambtsterrein van de ander begon. Alleen Zeus
was oppermachtig. In veel zaken leken de
goden op de mens, zij hadden hun zwakheden,
hun passies, en gevoelens. Zij werden kwaad,
jaloers, afgunstig en ze hadden lief, net
als de mensen. De twaalf Olympische goden
hadden een bijzondere plaats in het
godsdienstig besef van de oude Grieken.